Penseel

Als ik foto’s maak, dan gebruik ik vaak een app om het beeld een beetje op te poetsen. Mijn favoriete tool is ‘het penseel’, waarmee ik de belichting, temperatuur en verzadiging kan bewerken. Door met mijn vinger over het beeld te gaan, wordt het zonlicht ineens zachter, het gras wat groener, de lucht blauwer. En nu dacht ik net, best handig als er zoiets voor je eigen leven bestaat.

Stel je voor, dat je met een beweging je huis wat groter kunt maken, je werk leuker, je bankrekening dikker en je kont smaller. Je veegt even over het gezicht van je geliefde en er verschijnt een grotere glimlach, je kunt tranen wegpoetsen, een hart helen, verveling veranderen in energie en onrust in tevredenheid. Handig, maar het zou het leven ook wat saai maken. Om met Dolly te spreken: If you want the rainbow, you gotta put up with the rain.

Terwijl, als we jong zijn ís het gras veel groener, de lucht blauwer, onze kont smaller en rennen we met het grootste gemak van studie of werk, naar feestjes, naar vrienden, vakantie, festivals, creaties, worden verliefd, maken het uit, zingen mee, dansen tot diep in de nacht en kijken ’s morgens vroeg naar de zonsopgang met je tenen in het koude zand, het zweet in je nek en het maakt allemaal niet uit, want je weet nog niet alles maar je bent één brok leven, energie, toekomst en mogelijkheden.

Naarmate we ouder worden, komt met wijsheid vaak ook voorzichtigheid, die sprong in het diepe stellen we uit, straks breek je wat, waarom lijken de avonden donkerder, de letters kleiner, je spieren slapper en moet dat nou echt, twee feestjes achter elkaar, je bank is zo comfortabel, je bed te duur en je denkt na over boodschappenlijstjes in plaats van ontelbare mogelijkheden die ondenkbaar zijn, want het maakt je melancholisch. Je lijf begint af en toe te haperen, je verleden wordt steeds groter net als de zorgen over kroost en ouders, er moet bijgetankt worden en je vraagt je verbijsterd af, hoe kwam ik van die kleurrijke, verzadigde wereld ineens in dit beige bestaan terecht?

Wacht. Haal even adem. 
Pak dat penseel en bedenk dit.

Je bent nog nooit zo jong geweest als nu.

Wereldvrouwendag

‘Let maar eens op’, zeg ik tegen hem. ‘Meiden, luister eens. Als jullie ’s avonds laat over een donkere parkeerplaats lopen, wat doen jullie dan?’ Het is even stil. Dan klinkt bijna in koor: ‘je houdt je sleutels omgekeerd in je vuist.’ Hun vader en broer kijken verbaasd. ‘Van wie hebben jullie dat?’ De schouders gaan omhoog. Elke vrouw weet dat.

Ergens zit in ons reptielenbrein dat stukje kennis opgeslagen, van moeders op dochters overgedragen. Het is er gewoon: zorg dat je je ergens mee kunt verdedigen als je ergens alleen in het donker loopt. Of je nou vijftien of vijfenzeventig bent, in de stad of op het platteland woont.

Toen ik zestien was en van de bushalte door een stukje bos naar huis moest lopen, pakte iemand van achteren plotseling mijn schouder vast. Adrenaline schoot als een bliksemschicht door mijn lijf en ik stompte mijn ellenboog hard naar achteren. ‘Oempff’, hoorde ik een man grommen. Schreeuwend rende ik weg. 

Ik was net twintig en moest medisch gekeurd worden voor een baan. De bedrijfsarts sommeerde mij naar een kamerscherm. ‘Kleed je daar maar uit. Je kunt je onderbroek aanhouden.’ Ik had nog nooit een medische keuring gehad, dus ik dacht dat het normaal was dat een arts je dan van top tot teen bepoteld, met extra aandacht voor mijn borsten. ‘Ja, nee… daar is niks mee aan de hand hoor.’

‘Maar waarom heb je geen kinderen? Ben jij soms zo’n… carrièrevrouw?’ Hij spuugt het laatste woord nog net niet uit. Het is op een verjaardag, ik ben eind dertig en happy kindvrij. Toch voel ik me ten overstaan van de ineens aandachtig luisterende andere feestgangers in de verdediging gedrukt. ‘Het is gewoon niks voor mij’, mompel ik. Boos dat ik geen gevatter antwoord kan geven, duik ik de wc in. 

Rond mijn drieënveertigste ben ik een tijd single. Laat dat maar eens even zo blijven, besluit ik. Er volgen reizen, lange filmavonden op de bank of met vrienden aan tafel, ondernemen, veel werk, veel vrijheid en de prettige ontdekking dat ik mijzelf uitstekend gezelschap vind. ‘Mis je dan geen man, een arm om je heen?’, vraagt een vriendin. Dat doe ik niet. Alleen kunnen zijn blijkt een onverwachte superkracht.

Maar ik blijf ook geloven in liefde.
‘Als je nou wat zou afvallen, zou je echt een hele mooie vrouw zijn.’ 
‘Eh ja, ik weet dat ik in het begin had gezegd dat ik vrijgezel was maar ik heb dus een vriendin. Ze wil alleen geen seks meer.’
‘Mijn vrouw en ik hebben een open relatie.’
‘Ik wil dat je naaldhakken aandoet en zo’n kort geil jurkje.’
‘Ja, ik heb dan wel drie andere vriendinnen, maar ik zou jou zó op nummer 1 zetten.’
‘Je bent me te zelfstandig.’
‘Nee, ik rij wel. Vrouwen kunnen niet autorijden.’
‘Hoeveel uur per week werk je? Maar wanneer heb je dan tijd voor mij?’
Tinder is de hel.

Pas als ik er niet naar zoek, is de liefde er ineens. Na onze eerste date, loop ik vrolijk mijmerend naar huis. Mijn auto moest ik een paar straten verderop parkeren. Het is laat, het is donker. En in mijn hand heb ik mijn sleutels stevig vast. 

Elke vrouw kent die weg.

Ruimte

‘Volgend jaar start ik met een koksopleiding’. Mijn mededeling zorgt voor een glazige blik. ‘Een koksopleiding?’ Ik knik, misschien vooral om mezelf te overtuigen. ‘Ja joh, hartstikke leuk. Beetje snijtechnieken leren en met eten bezig zijn.’ Om mijn woorden kracht bij te zetten had ik al even rondgekeken bij het ROC, want daar kun je als volwassene in een half jaar een basisopleiding tot kok doen. 

Achter al dat enthousiasme zat een hoop onrust. Ik ben nu tien jaar freelancer en dat gaat me goed af. Ik heb een fijne klantenkring, leuk werk en er komt genoeg brood op de plank. Met bijna dertig vliegjaren maak ik me niet meer zo snel druk: been there, done that, bought the t-shirt. Komt u maar door met al uw communicatievraagstukken, ik los het op. 

Maar ergens begon het te kriebelen. Moet ik niet wat anders doen? Ik begon op mijn veertigste voor mezelf, dus is het na tien jaar niet weer eens tijd voor een nieuw avontuur? In mijn hoofd klonk woest gejuich. Dit varkentje gaan wij wassen.

Na een korte zoektocht (en het herzien van de film Julia & Julia) besloot ik bondig dat het tijd was om mijn bourgondische zelf te ontwikkelen. Ik hou van eten, ik hou van koken: voilà, alle ingrediënten om binnen een paar jaar een bistro te openen, een succesvol kookboek te schrijven of met een hippe foodtruck van festival naar festival te trekken, zijn aanwezig. 

Laat het Grote en Meeslepende Avontuur maar beginnen!

Voor de kuikens onder ons: je bent nooit te oud om geen idee te hebben wat je in godsnaam aan het doen bent. Hoe vaker ik vertelde dat ik die koksopleiding ging doen, hoe rotter ik me ging voelen. Want ik hou van eten, ik hou van koken, maar… ik hou nog veel meer van uit eten gáán. 

Het duurde even voordat ik doorhad dat mijn onrust niet zo zeer kwam door de behoefte om iets compleet nieuws te doen, maar dat de onderliggende wens veel simpeler is. Ik wil gewoon niet meer elke dag achter de computer zitten en woorden schrijven om te werken. Ik wil meer ruimte om ongebreideld nieuwsgierig te kunnen zijn. 

Gisteren vroeg iemand: ‘Schrijf eens op wat je zou doen als je niet hoefde na te denken over het bereiken van een doel, het hebben van impact of geld verdienen. Wat zou je dan doen?’ Vandaag keek ik nog eens naar wat ik opschreef. En weet je wat? Dat gaat zorgen voor die ruimte.

‘Give myself a break.’

Mazzelmomenten

Ik word altijd een beetje melancholisch van oudejaarsdag. Als iemand die het liefst vooruitkijkt, duurt de overgang naar het nieuwe jaar wat mij betreft precies 23 uur en 57 minuten te lang. Prima om een paar minuten te mijmeren over ‘ghosts of the past’, maar dan pakt een van mijn meer ongedurige persoonlijkheden een verrekijker en kijven in we in mijn hoofd al snel verder over wat we allemaal willen gaan doen komende tijd.

Maar ja. De kans is groot dat die laatste dag zich stiekem toch vult met herinneringen over wat niet is gelukt, faliekant is mislukt, het tabee van vrienden, geploeter met dingen, werk of geld, talloze zorgen, pijntje hier, pijntje daar, en natuurlijk zij die voor altijd in 2022 achterblijven. De afgelopen paar jaar kwamen er ook nog genoeg wereldproblemen voorbij die alleszins te groot zijn om er iets zinnigs van te maken. Met als gevolg dat ik de laatste seconden van het jaar wat gelaten zie wegtikken, omdat je er verdorie niks meer mee kan, dat verleden. En aan vooruitkijken heb je ook niks, want je wil het nieuwe jaar niet jinxen. 

Pff. Sta je daar met je glaasje champagne zogenaamd vrolijk te wezen.

In plaats van een gelukkig nieuwjaar wens ik mezelf én jou daarom 365 piepkleine momenten van geluk. Gewone-niks-bijzonders-momenten, die niet in de herinneringen op Facebook voorbijkomen, niet in de jaaroverzichten en niet in je best nine Instafoto’s. Ogenblikken die het gesprek aan de eettafel niet eens halen omdat ze te klein, snel, vanzelfsprekend of alledaags zijn.

Laat het de schaterlach zijn van je geliefde, de eerste lentezon op je snuit, verse koffie, nieuw behang, 5 euro vinden op de grond, schoon beddengoed, wijze woorden van iemand van wie je het niet verwacht, groen licht als je haast hebt, een warme scone, praten met vrienden tot diep in de nacht, de geur van een nieuw boek, lekker eten, een onverwacht compliment, de aansluitende trein halen, knalrode ondergaande zon vanaf de snelweg of je favoriete liedje op de radio. 

Ik wens je er 365 of meer.

En pas volgend jaar, op oudejaarsavond, terwijl de laatste seconden wegtikken, denken we terug aan al die momenten. Dat is iets om naar uit te kijken.

Geef me het paradijs

‘Hoi’
Zijn ogen gaan loom open.
‘Heb je ook iets dansbaars?’

Hij moet even uit zijn eigen wereld kruipen.
‘Iets dansbaars?’
‘Ja, je weet wel: iets ritmisch waardoor je wil bewegen.’
Ik wiebel met mijn heupen en glimlach.
Hij fronst.

De dansvloer is nog steeds leeg op één vrouw na, type oud meisje, die met gesloten ogen vooral bezig is de lenigheid van haar ledematen te testen.

Ik had me erop verheugd. Het eerste feestje sinds tijden mét een dansvloer. Het deed een diep verlangen voelen. Dansen totdat het zweet over je rug gutst, je haar nat is, meebrullen met liedjes die op verhalen lijken, met je armen omhoog naar de hemel om het leven weer eens met een gierende ademteug te omarmen.

Vanachter de draaitafel is er weinig begrip voor mijn wanhoop.

‘Heb je iets van Prince?’
‘Nee.’
‘Madonna, vroege jaren?’
‘Nee.’
‘Michael Jackson?’
‘Nee’
‘Bruno Mars dan?’
‘Nee.’

Mijn interne jukebox loopt vast.
‘Okaaaay dan.’ De koptelefoon gaat terug, de ogen dicht.
Ik loop met mijn handen opgeheven naar de bar. Het is ondenkbaar, maar we gaan ongedanst naar huis.

Tududutuu tuuutuududududu.

Was dit…? Ik kijk om. Glazen worden neergezet, gesprekken stokken, mensen komen van buiten snel naar binnen. En we dansen tot ons haar kletsnat is en onze stemmen schor van het paradijs bij het dashboardlight, terwijl de dj buiten verveeld een sigaretje rookt.

Tip voor draaitafelhobbyisten. Een jong-in-de-jaren-’80-hand is snel gevuld.

Bep

Het interieur is een tijdscapsule. Na de jaren ’80 is er niks meer veranderd, dat zie je zo. Voor de enorme schouw met gaskachel, omringd door bruine bakstenen, staan twee skai lederen zwarte stoelen. Een ronde glazen tafel met een buisframe staat tussen twee corduroy banken. Er hangt doorrookte vitrage voor de ramen en in de hoek van de kamer staat een eikenhouten staande klok die elk half uur een plechtige bimbam laat horen.

Nadat de man van buurvrouw Bep is overleden, ruim dertig jaar geleden, lijkt verandering voorr haar een teken van verdriet veronachtzamen. Ze verft haar piekerige haar nog steeds roodbruin, heeft streepjes als wenkbrauwen en draagt een zwartleren jack met indrukwekkende studs: uit alles blijkt dat Bep het leven ooit rockte maar dat ze het leven nooit vergeven heeft.

‘Willen jullie een cola?’, vraagt ze. We knikken en krijgen ook nog een chocolaatje met een hart erop. Samen met mijn andere buurvrouw ben ik bij Bep om te polsen wat zij vindt van de uitbreidingsplannen van het Italiaanse restaurant aan de overkant. Het terras dreigt ook pal voor haar deur en voorraam te komen.

Bep vindt het vooral heel gezellig dat we er zijn en wil liever weten of we ook wel eens haarmousse gebruiken. ‘Daar wordt je haar een stuk donkerder van. Kijk maar naar mij, je ziet geen grijs, niks. Zou ook wat voor jou zijn’, zegt ze tegen mijn donkerharige buurvrouw. Die strijkt wat verbouwereerd door haar lokken. ‘Ik heb het van de week nog geverfd’, mompelt ze.

Bep babbelt ondertussen alweer verder over de te luide kroeg in de straat. ‘Heb ik jullie al verteld over die keer dat ze containers met etenswaren voor mijn deur hadden gezet?’ Dat heeft ze, meerdere keren. We proberen het gesprek zachtmoedig naar het terras van het restaurant te leiden, maar ineens priemt haar vinger omhoog. ‘Luister, horen jullie dat?’

Behalve de radio hoor ik niks. ‘Je hoort de bas van de kroeg, ze hebben de muziek weer harder gezet’, zegt Bep met een frons. We schuiven met geknerp over de nepleren stoelen wat verder naar voren en spitsen onze oren.

‘Google, radio uitschakelen!’
Die valt stil.

Het chocolaatje blijft halverwege mijn mond hangen. ‘Je hebt een Google… ding?’ Het lijkt haast buitenaards dat zich in deze ruimte iets digitaals bevindt. Bep kijkt triomfantelijk. We horen inderdaad een bas dreunen uit de kroeg. ‘Horen jullie het nu ook? Google, radio 10!’

Bep rockt nog steeds.