Alles is beter op het strand,

verzucht hij. ‘De lucht, de wind, de zon, het zand.’ Hij is even stil en ik zie zijn blik tot ver voorbij de horizon gaan. Dan kijkt hij me aan: ‘Het meisje’. Ik grinnik en geef hem een por.

Op het strand heb je niet zoveel woorden nodig. Je wandelt wat, je loopt met je voeten door het water, luistert naar het geschater van de zeemeeuwen en het af en aan, af en aan van de golven. Nog steeds moet ik met mijn teen in een aangespoelde kwal porren. Als kind fantaseerde ik er een alien-achtige vrees bij, waarbij honderd scherpe tandjes zich ineens in mijn voet boorden. Het was een uitdaging om mijn teen niet snel weg te trekken, anders had ik verloren.

In mijn strandhuisje komen vrienden langs. We eten, lachen, zonnen, slapen en praten. De wind blaast, de wolken schuiven voor de zon, maar dat duurt niet lang. Op het strand is de lucht snel weer blauw. Het zand voelt dan weer warm, dan weer koud onder mijn voeten. De liefste hond van de wereld valt in slaap in mijn armen en houdt me wakker met haar gesnurk.

De schommelstoel op de warande maakt overuren. De overburen spelen zonder het te weten de hoofdrol in een Grieks drama met een gepast bloederig einde (sorry). De deuren van het huisje staan altijd open en de gordijnen aaien de vloer. Het zijn dagen zonder einde.

Vier seizoenen gingen voorbij zonder dat ik hier kwam. Vergeettijd om nieuwe herinneringen te maken. Ik moest met mijn teen de kwal porren. Zodat ik mijzelf nooit meer zou verliezen.