Ik hou wel van een rafeltje. Van dingen die net niet helemaal af zijn. Een lach met een scheve tand, mollige armen in een strak hemdje, een oude stoel in een strak geschilderde kamer. De schoonheid van imperfectie. In Japan noemen ze dat wabi sabi (niet te verwarren met wasabi).
Wabi sabi betekent ook bescheidenheid, soberheid en de kunst om het moment te waarderen zoals het is. Terwijl we in het Westen als muizen in een rad achter elkaar aanrennen en alles beter, mooier, strakker en netter moet, zegt deze filosofie dat niks hetzelfde blijft en dat je het vergankelijke moet accepteren.
Dat niks blijvend is, vind ik een logische gedachte. Ja, je computer gaat ooit kapot. Dat geldt ook voor je auto, je iPhone (niet aan denken), je wasmachine en alles daartussenin. Kan ik mee leven. Spullen gaan stuk.
Mensen ook.
Dat maakt het accepteren van vergankelijkheid toch wat lastig. Vanuit gewoonte gaan mijn gedachten direct richting geruststellende ontkenning. Of ik word boos. Onredelijk zelfs.
Ondanks mijn voorkeur voor imperfectie kan ik bij de minder leuke kanten van het leven teleurgesteld denken: ja hallo, hier heb ik niet om gevraagd. Mag ik mijn geld terug?
Het is raar. We worden opgevoed met de belofte dat het altijd beter of mooier kan. Verander de wereld, begin bij jezelf, dat soort kreten. Maar de wereld is niet maakbaar. Het leven is niet perfect. En dat accepteren, is vrijheid.