Ik heb je vol verwachting in huis gehaald, ondanks mijn twijfels. Ik ben niet echt van de verzorging en ook al drukte het kaartje in de pot mij op het hart dat je weinig onderhoud nodig had, toch ging er ergens een alarmbelletje af.
Dat belletje negeerde ik.
Want ik wilde jou. Ik wilde jou in mijn huis, in mijn leven en ik zou goed voor je zorgen. Ja, ik had het al eens eerder geprobeerd met een plant, en dat liep niet goed af. Maar dit keer zou alles anders gaan. Hoe moeilijk kon het zijn. Je zag er sterk uit, met glanzende groene bladeren die vol van belofte waren.
In het begin hadden we het goed samen. Je was er als ik thuis kwam, je was er als ik wegging. En op de een of andere manier was dat geruststellend. Ik gaf je water als je daarom vroeg en haalde je bruine blaadjes weg. Jij deed wat je het beste deed: er zijn.
Je vroeg om een ander plekje in de kamer, dus verzette ik de tafel, de kast, de bank, net zolang totdat jij tevreden was. Of je misschien wat Pokon kon krijgen. Natuurlijk, geen probleem. En een grotere pot? Met verse aarde, wellicht? Ik was al op weg naar de winkel.
Voor iemand die niet zo van de verzorging was, rende ik de benen uit mijn lijf. Want aan mij zou het niet liggen. Dus checkte ik regelmatig je aarde, gaf ik je extra voeding en liet ik zachtjes de muziek aan, zodat je je niet alleen zou voelen als ik er niet was. Ik werkte harder, zodat ik jou meer kon geven.
Het is niet dat je niks teruggaf. Ik genoot van je sterke bast, je grote bladeren die mij tegen alle onheil zouden beschermen en ik vond het leuk om je te helpen als je weer eens een nieuw stekkie wilde laten groeien. Dat het altijd bij proberen bleef, vond ik niet erg. Ik groeide met liefde verder voor ons tweeën.
Je was een beetje een vreemde plant. Maar je was mijn plant en we deden het best aardig zo, samen.
Na verloop van tijd werd je wat veeleisend. Ik kreeg eigenlijk nauwelijks de tijd om van je te genieten, omdat ik alleen maar bezig was met je verzorging. Je liet je takken steeds meer hangen, om me heen, om mijn nek. Ik schoof je van de ene kant in de kamer naar de andere kant. Ik nam je mee naar een plantendokter, een groene vinger specialist, een fotosynthese goeroe. Je begon me ondertussen behoorlijk wat geld te kosten.
Je bladeren werden steeds sneller bruin. Lag het aan mij? Was ik misschien toch niet lief genoeg? Gaf ik je niet genoeg aandacht? Jij vond dat ik nu een morele verplichting had. Ik had je immers in huis gehaald, dus moest ik ook zorgen voor voeding en onderdak.
Ineens zag ik dat je uit je pot was gegroeid, dat je groene tentakels overal zaten. In elk stukje van mijn leven had je wortel geschoten. Ik verdween steeds verder naar de achtergrond. Want je kon alleen maar groeien via mij. Ik was jouw voeding.
Maar ik was op.
Ik zette je op straat en draaide me om. Jouw wortels zaten nog om mijn voeten. Je trok me zachtjes weer terug. Je beloofde dat je vanaf nu tevreden zou zijn met een beetje water en wat zonlicht.
Even kreeg ik hoop. Misschien konden we toch samen oud worden, zoals ik dat voor me had gezien toen ik je voor het eerst zag. Of misschien verwachtte ik teveel. Misschien was ik gewoon niet in staat om een plant levend te houden.
Ik wist niet dat je doorns had.
Nu moest ik je wel laten gaan. Ik sneed je wortels door. Ik trok je bladeren weg. Ik veegde de aarde uit mijn huis. Nog steeds vind ik af en toe een takje van je. En de littekens zullen wel nooit helemaal weggaan.
Af en toe keek ik naar je, terwijl je daar nog stond op straat. Stil, wachtend, berustend. Loop voorbij, dacht ik, als iemand even bleef staan. Loop alsjeblieft door. Maar het gebeurde natuurlijk toch.
Ze zag je groene bladeren en je sterke bast. Ze had net een plant verloren. Maar jij deed wat je het beste deed. Er zijn.