Ik tast met mijn rechterhand onzeker naar de muur. De stok in mijn linkerhand schuif ik heen en weer.
Pok. Pok. Pok.
Het geluid van de stok tegen de richel geeft me iets meer vertrouwen. Voorzichtig schuifel ik verder.
We zijn met een groep vriendinnen in het donker beland. Een van de dames besloot voor haar veertigste verjaardag eens wat anders te doen dan paintball, heel erg dronken worden of, zoals in mijn geval, de Efteling.
In het donker gezien is een initiatief van Jan en Tina Visser. Beiden zijn blind maar zien dat niet als een belemmering. Integendeel. Ze reizen de wereld over, doen aan parachutespringen en zijn erkend sjamaan. Jaren geleden kochten ze een oud kerkje in Velsen-Noord en bouwden het interieur om tot een unieke belevenis: hoe is het om blind te zijn?
Nou. Dat valt behoorlijk tegen.
De eerste paar minuten sper ik mijn ogen zo ver mogelijk open, in de hoop iets van een punt te zien waarop ik mij kan oriënteren. Tevergeefs. Ik zie geen hand voor ogen. Dus die wapper ik dan maar voor me uit, in de hoop dat ik mijn voorgangster niet onheus bepotel.
Onze gids Paul, zelf slechtziend, begeleidt ons met de nodige humor (‘Geen zorgen, ik ken hier de weg blindelings’) langs doodnormale obstakels die in het donker ineens een eigen leven gaan leiden. Ik voel met mijn handen iets kouds. Van staal? Van plastic? Mijn vingers bouwen langzaam een beeld op in mijn hoofd. Ha! Triomfantelijk laat ik de bel tringelen en er klinkt gejoel om me heen. Een fiets! Het donker begint te wennen en ik volg de stem van Paul die zegt dat hij op een bankje is gaan zitten. Ik knijp in een neus. Sorry.
We lopen, schuifelen verder, door een park, een winkel. Er gaat een deur open.
‘Dames, dit is de Kinkerstraat.’
Wij horen vooral heel veel herrie. Vrachtwagens denderen voorbij, een tram, een politiewagen en toeterende auto’s. Ergens boven die geluiden is het getik te horen van het stoplicht. Daar moeten we heen. Na een bloedstollende oversteek, voel ik me vooral nederig. Wat is het hebben van zicht een zegen.
Als we eindigen in de bar en ons drankje in het donker proberen af te rekenen, vertelt Paul dat hij vanaf zijn vijfendertigste steeds slechter is gaan zien. Hij was programmeur, maar kon dat werk op een gegeven moment niet meer doen. Zijn leven moest hij helemaal opnieuw inrichten en vormgeven. ‘Tja, je kunt bij de pakken neer gaan zitten maar het is praktischer om te kijken wat je nog wel kunt’, zegt hij nuchter.
Dat is dan ook precies zijn boodschap achter deze hele belevenis. ‘Je moet niet in beperkingen denken.’ Ik knik en realiseer me dan pas dat hij dat niet kan zien. ‘Ja’, zeg ik daarom met overtuiging. ‘Het heeft geen zin om je kop te laten hangen.’
‘Klopt’, zegt Paul. ‘Ik kan de grond namelijk toch niet zien.’