Als er een huishoudelijke bezigheid is waar ik een hartgrondige hekel aan heb, dan is het de was doen. In mij schuilt een Imelda Marcos, die het liefst al haar vieze kleren weggooit en gewoon nieuwe kleren koopt. Oh, en als ik dan toch bezig ben: dan wil ik ook een inloopkast waarin kleding zichzelf opvouwt. En in die kast woont dan een stylist, die elke ochtend zegt: meid, dit… dít staat je fántástisch!
A girl can dream.
In plaats daarvan kijk ik zuchtend naar het bed waarop een grote stapel kleding ligt, braaf wachtend op een hangertje of een paar elegante handen die de bloesjes op kleur coördineren. Maar ik ben er te ongeduldig voor. Mindfulness is vast in veel dingen te vinden, maar niet in het opruimen van de was.
Zacht scheldend smijt ik alles in de kast. Deur dicht. Harder. Nog een keer duwen.
Stoel ertegen aan.
Ik knik even en loop de slaapkamer uit. ‘Zo, dat heb je snel gedaan!’, zegt de amant vanachter de computer. ‘Als je je even kwaad maakt, is het zo gebeurd’, mompel ik. Zijn opgetrokken wenkbrauw ontgaat me.
De volgende ochtend sta ik slaperig voor de spiegel. Wat moet ik aan? Mannen! Die hebben het zo makkelijk. Spijkerbroek, trui, hop, klaar zijn ze. Nee, dan wij dames… Zal ik een legging aan doen, of is dat te 2012? Een jurkje? Neh. Te koud. Een skinny jeans? Ja. Mja. Ja, dat kan. Nu nog iets erop.
Ik trek mijn kast open en word bedolven onder de was van gisteren. Ik vis er een gekreukte spijkerbroek uit en een trui. Vandaag ben ik een vent.
En de rest kan de kast in.