Die paar eerste mooie dagen van het jaar, geven me altijd ’n onrustig gevoel. ‘Je moet naar buiten!’, toetert Schuldgevoel in mijn oor. En juist daarvan word ik extreem lui. Dan heb ik geen zin, word ik lamlendig, dreinerig, depri en lig ik mokkend in mijn bed naar de blauwe lucht te kijken. Tja.
Ik had het als kind al. De eerste zomerzon liet zich zien en ik zat binnen televisie te kijken. Liefst met de gordijnen dicht. Mijn moeder hief haar handen ten hemel: ‘Meid, ga nou toch naar buiten!’, maar ik bleef sikkeneurig zitten waar ik zat.
Het is niet dat ik een hekel heb aan mooi weer. Integendeel. Maar dat iedereen naar buiten gaat en vervolgens tjirpt over terrasjes, bootjes, barbecue, het strand en hoe-ontzettend-lekker-het-wel-niet-is-in-de-zon… daar krijg ik dus jeuk van. Helemaal als mensen dan ook nog met honderd van hun beste vrienden in het park zitten, of met hun ‘lief’ door Broek en Waterland zijn gefietst. ‘Zak er maar in’, denk ik dan brommend.
Onredelijkheid is mij niet vreemd.
Gelukkig gaat het vanzelf over. Als een beer die uit z’n winterslaap komt, strek ik me uit en snuffel even aan de buitenlucht. En tegenwoordig ‘moet’ ik niet meer zoveel van mezelf. Dus terwijl heel Nederland kirt over de eerste zonnige zomerdag, soes ik nog even lekker op de bank.
Met de deur open. Dat wel.
Ik hou heus wel van de zon. Maar soms dan prikt ’t in je ogen en dan heb je even, heel even, last van the sunshine blues.
En je bent in goed gezelschap! Maria Goos heeft ooit een zomerhatersclub opgericht. Ik ben daar ook nog een tijd lid van geweest! Snap precies wat je bedoelt, dat heilige MOETEN, bah.