Het haar in zijn nek valt in een puntje. Dat schijnt genetisch bepaald te zijn, net als het vermogen om je tong te krullen. Bij de meeste mannen groeit het haar in de nek gewoon recht. Maar zijn haar, donker golvend, eindigt in een punt. Ik blijf er naar staren en onderdruk de neiging om er doorheen te woelen.
Hij draait zich ineens om, alsof hij mijn blik voelt. Zachte bruine ogen, dikke zwarte wimpers. Ik slik even. ‘Bonjour mademoiselle’, zegt hij glimlachend. Ik grijns ongemakkelijk. ‘Bonjour’, mompel ik betrapt.
‘Comment ça va?’
Oh help, hij knoopt een gesprek aan.
‘Oui, va bien, et vous?’, hakkel ik.
Ik wil weglopen, wegrennen, wegkruipen, maar ik blijf staan. ‘Gij zal praten met deze mooie man’, dondert het door mijn hoofd. Okay. Okay. Blijven ademhalen. Nu niet als een hert in de koplampen kijken.
Hij loopt een stukje met me mee en we praten met handen en voeten verder. Zie, niks aan de hand. Ik kan dit. Ik ben een vrouw van de wereld.
Weet hij misschien een restaurant waar het niet zo druk is?
Hij wijst naar de kade.
Daar. Een brasserie. ‘Trés belle. Comme vous.’
Oh help. Hij is aan het flirten.
Hij rommelt wat in zijn tas en duwt een visitekaartje in mijn hand. Ik kijk op en voel een brandende blos omhoog kruipen. Da’s niet sexy. Ik probeer mijn gebloos met mentale dwang weer naar beneden te duwen en glimlach nonchalant.
‘Appelez-moi, okay?’
Hij geeft me twee zoenen op mijn wang en ik doe net alsof dat heel normaal is.
Hij ruikt lekker.
Hij knipoogt.
Ik knik.
Hij draait zich om en loopt weg.
Komt allemaal door dat mooie haar.