Online kruimels

‘Ik heb jullie allemaal gegoogled’. Hij kijkt ons over zijn brilletje aan terwijl hij de woorden even laat hangen in de kamer. ‘Jij doet aan hardlopen’, zegt hij tegen een collega. Die knikt. ‘Jij hebt bij Novib gewerkt’, zegt hij tegen een andere collega. Die knikt ook. ‘En jij…’, hij kijkt mij aan. ‘Bent zo dom geweest om een ingezonden brief naar de Volkskrant te sturen.’

Verontwaardigd hap ik naar lucht. ‘Nou. En?’, pers ik er boos uit. ‘Nu zul je in Google dus altijd te vinden zijn als het dikke meisje dat schreef over het…’, hij kijkt even in zijn notitieblokje, ‘het dikkertjedapvirus.’ Woest kijk ik hem aan, zoekend naar een passende verdediging en vooral de manier waarop ik ‘m in zijn kruis zal schoppen.

Maar we schrijven hier 2007 en ik wist toen nog niet zo veel over online reputatiemanagement en hoe Google indexeert en zoekt. Drie jaar later moet ik het schoorvoetend toegeven.

Hij had gelijk.
Auw.

Want als ik mezelf nu google, krijg ik als eerste hit: ‘Bronnen bij drugs, waarom – het Rijnlandmodel.’ Eronder volgt de beruchte ingezonden brief. Die overigens he-le-maal niks met drugs te maken heeft, maar ja: probeer dat maar eens uit te leggen aan Google. Ik heb de beheerder van de site drie keer gemaild of ze mijn naam willen verwijderen van hun site. Zonder resultaat.

Het is de 2010 versie van het brugklas briefje achterop je rug waarop staat ‘Ik ben gek!’ En je hebt het pas door als mensen je wat raar aankijken.

Je reactie op een forum, die grappig bedoelde opmerking in een gastenboek, een recensie van het vakantiehuisje. Als klein duimpje laat je overal online kruimels achter en Google huppelt vrolijk achter je aan om het spoor aan jouw naam te koppelen.

Het enige wat ik nu kan doen is proberen om die eerste hit te laten zakken. Dat betekent dat ik weer online kruimels moet achterlaten voor Google, maar nu kruimels waarmee ik wel gevonden wil worden. En dat noemen ze dan tegenwoordig, lieve kijkbuiskinderen, SEO: search engine optimalisation.

Als hedendaagse blogger kom je er niet onderuit om je daarin te verdiepen. Want elke schrijver is ijdel en elke schrijver wil gelezen worden. Anders hield ik wel een papieren dagboek bij. Met een slotje erop.

Tips!

Deze gastcolumn verscheen op about:blank (5 september 2010).

Internetdate

Daar zit ik dan, in mijn nieuwe appartementje in Amsterdam. Verveeld kijk ik om me heen. Niks op de televisie, geen zin om te lezen, kortom: er zit niets anders op dan eens rond te surfen op wat datingsites. Tenslotte ben ik nu vrijgezel, single, alleenstaand, dus heren: komt u maar door.

Na een paar minuten hoor ik een bliepje. ‘Zo, waar ben jij naar op zoek?’ Met rode wangen typ ik: ‘Een leuke vent.’

Ed, want zo heette mijn internetvisje, vond zichzelf wel een lekkere vent en bood aan om even gezellig ‘privé’ te gaan. We babbelden er lustig op los en zo ontdekte ik dat Ed 39 was, al een tijdje vrijgezel, erg van Anastacia hield (waarschuwing 1), een hartstochtelijk Ajax-fan was (waarschuwing 2) en in zijn vrije tijd coach van een vaag Noord-Hollands jeugdvoetbalteam (waarschuwing 3).

Ed stuurt een wazige foto van zichzelf met de opmerking ‘niet echt recent meer, maar ik heb niets anders (waarschuwing 4). Ik negeer de alarmbellen.

De volgende dag neemt mijn fantasie het roer compleet over en is Ed een combinatie geworden van Antonio Banderas (ogen), Brad Pitt (mond) en Jude Law (de rest). Dan rinkelt mijn telefoon. Het is Ed. ‘Zullen we vanavond afspreken?’ Ik twijfel. ‘Ach, kom op, we gaan gewoon ergens wat eten. Geen verplichtingen, gewoon gezellig.’ Ik ben om.

Fashionably late loop ik de hoek om en zie ik een man alleen bij de tramhalte staan. De alarmbellen zwijgen mismoedig. Ed is mager. Junkiemager. De weinige haren bovenop zijn hoofd heeft hij met teveel gel naar achteren gekamd waar het groezelig bijeenkomt in een matje. In zijn mondhoek hangt een sjekkie.

Ik glimlach dapper. Een prins kan eerst nog een kikker zijn. Twintig ontsnappingssmoezen tuimelen over elkaar heen in mijn hoofd en ineens herinner ik me de tip van een collega: ga altijd eerst wat drinken, dan kun je na een kwartiertje weg.

‘Nou schat, waar zullen we wat gaan eten?’

Was zijn zelfvertrouwen door de telefoon aantrekkelijk en grappig, in het echt blijkt Ed te beschikken over een grote mate van zelfoverschatting. ‘Ik kan soms best een beetje brutaal zijn’, zegt hij grijnzend, daarmee zijn nicotinebruine tanden onthullend. ‘Kijk, dan doe ik gewoon dit’: hij kijkt me aan en probeert met zijn ogen iets te doen wat waarschijnlijk op een knipoog moet lijken, maar wat meer in de buurt komt van een psychotische zenuwtic.

Dit wordt me teveel. Ik veins een migraineaanval.

‘Goh, wat vervelend zeg die hoofdpijn.’ Ik knik en leg voor de volledigheid nog even mijn hand op m’n voorhoofd. ‘Het doet echt heel erg pijn’, zeg ik instemmend. De tram komt eraan. ‘Zal ik je vanavond nog even bellen?’ vraagt hij. Ik probeer de neiging om hem hardhandig in de tram te duwen onder controle te houden. ‘Doe maar niet. Ik ga meteen naar bed’, zeg ik lafjes. ‘Toch best raar, dat die hoofdpijn ineens zo opkomt.’ Ik hou het niet meer en geef hem een zetje in de rug. Ed zit in de tram. En hij hoeft niet te stempelen, want de strippen van de heenweg zijn nog geldig.

Opgelucht loop ik naar huis. Me vervelen op de bank, dat klinkt lang zo gek nog niet.

Deze column verscheen in het magazine Drift (december 2009).

Een hoop kleine steentjes is ook een berg

‘Ik wil dat je gelukkig wordt.’ Het is de laatste opdracht van mijn oma. Ik moet er veel aan denken de laatste tijd, vooral omdat ik zo’n talent lijk te hebben voor precies het tegenovergestelde.

Nu ben ik sowieso niet het type voor mountain high, valley low. Ik blijf liever een beetje stabiel in het midden. Als ik met mijn tenen de grond nog voel, vind ik het best lekker zweven. Andersom ook: zolang ik de lucht nog maar zie, weet ik dat het wel goed komt.

Die échte, wild hysterische, geluksmomenten lijken me toch meer voorbehouden aan topsporters of liefhebbers van chemische hulpmiddelen. En het ‘hit rock bottom‘ -gevoel… ach, er zijn altijd ergere dingen.

Ik heb mezelf dus voorgenomen om meer te genieten van de kleine geluksmomentjes. Het zonnetje op m’n bol, een gezellige avond met een goede vriend, een gezonde moeder, een bak koffie op mijn eigen balkon, horen dat het goed gaat met een net geopereerde vriendin, de slappe lach om een grappige opmerking. Dát is bij elkaar opgeteld toch goed voor een aardig gelukscijfer.

Mijn oma zou het weten te waarderen. Die was een expert in mindfulness zoals dat nu heel hip heet, maar zij zei gewoon: kind, ga niet liggen voordat je valt. En zo is het.

Met deze column won ik de eerste prijs -whoeehaa!- in de columnwedstrijd van Psychologie Magazine (juni 2009).