Is het heus?

Schat, kom ‘es hier, roept de eigenaresse van de kroeg op de hoek die net een peuk staat te roken. Ik wil het liefst snel zwaaiend voorbij lopen. Het regent, ik heb rondjes moeten rijden voordat ik drie straten verderop een parkeerplek kon vinden dus ik ben niet in de stemming voor bijdehante Amsterdamse grapjes. Te laat.

Moederlijk legt ze een hand op mijn schouder.
‘Schat, luister. Ik moét het je vragen. Je loopt in je eentje.’
Ze laat een stilte vallen waarin ze me vorsend aankijkt.
‘Is het uit?’
‘Euh… ja. Al een tijdje hoor’, zeg ik, hupsend van het ene been op de andere want ik heb een zware tas over mijn schouder hangen en ik moet ook nog naar de wc.

Ze inhaleert een vinnige teug rook.

‘Is het heus?’
‘Ja. Het is heus.’
‘Welke pummel laat jou nou gaan?’
‘Nou ja, jee…’ stamel ik schaapachtig.
‘Is ‘ie niet goed wijs of zo?’
‘Rob! Roooohóób!’, schreeuwt ze de kroeg in.

Haar man komt naar buiten gesloft. ‘Dag buuf’, zegt hij gemoedelijk.

‘Het is uit’, zegt zijn vrouw, met een bezorgde blik mijn kant op.
‘Is het heus?’

Ik knik en realiseer me ineens dat ik blijkbaar onderwerp van gesprek ben geweest aan de plakkerige toog. Had ik dat geweten toen ik vol zelfmedelijden maar met terecht verdriet alleen tweehoog achter zat. Stamgasten zijn vast goed in troost.

‘Ach meid, geen hand vol maar een land vol’, bromt de cafébaas.
Zijn vrouw geeft hem een harde por. ‘Rob, alsof dat kind nu op een vent zit te wachten. Die moet effe niks hebben van kerels, toch schat? Rotzakken zijn het.’

Rob begint wijselijk met een tafeltje te schuiven.

Ze kijkt me aan. ‘Schat, luister. Je bent mooi. Je bent prachtig. Meer hoef je niet te weten. Rób, wat doe je? Nee, man: die horen daar, dat weet je toch. Jezus, moet ik hier dan alles in mijn eentje doen?’

Ik hou van mijn buurtje.
Nu nog meer parkeerplekken.

 

(Ik schreef dit al jaren geleden, maar heb de column herschreven na een workshop van de weergaloze Eva Hoeke. Schrijven is schaven!)