De Parijse etalage is niet zo maar ’n etalage, het is een stilleven. Als Parijzenaren ergens goed in zijn, behalve het uitspreken van l’amour met ’n diep timbre en één opgetrokken wenkbrauw, dan is het wel etaleren. Of het nou een groentewinkel is of een kledingzaak: ze maken er wat van. Met als gevolg: mijn intens verliefde blik en vervolgens een schreeuwend bankpasje.
Ik besluit dit keer eens wat meer buiten de gebaande paden te gaan en Les Puces de Paris op te zoeken. Deze vermaarde vlooienmarkt ligt in St.Ouen, een ritje dat mij voor ’t eerst buiten het centrum brengt. Aan het eind van de metro Porte de Clignancourt zitten er tot mijn tevredenheid geen toeristen meer in de metro. En eenmaal boven de grond, kijk ik genietend naar een rauwer Parijs. Hier geen historische gebouwen of gezellige crèpesbakkertjes, maar grijze appartementen, smoezelige snackbars en heel veel auto’s die zich allemaal luid toeterend de ring op persen.
Af en toe check ik snel de kaart op mijn iPhone of ik de juiste kant nog op loop. Tjonge, wat is dat ding handig. Niks geen gepruts meer met een verfrommelde kaart waardoor er nog net geen knipperende rode pijl boven je hoofd stuitert met: Touriste ici! erboven.
De ingang van Les Puces is even zoeken, maar eenmaal daar waan ik me een andere wereld. Weg is het verkeer en de groezeligheid. Ik sta middenin een labyrint van winkeltjes. Of liever, uitgebreide etalages – de Big Spender in mij flikflakt er al juichend vandoor waar elke eigenaar z’n waar kunstig en vooral enorm fotogeniek heeft uitgestald. Ik dwaal rond langs prachtige antieke meubeltjes, stoffen, tekeningen, schilderijen, rommeltjes en sieraden.
Ergens in een hoekje vind ik een piepklein restaurantje, blozend opgetuigd als een dame van lichte zeden. Er hangen slingers aan het plafond, de stoelen zijn van rode pluche en er branden ontelbaar gekleurde lichtjes. Ik zit me net te verkneukelen over mijn unieke vondst, als ik een artikel uit de Volkskrant voor het raam zie hangen. Hmpf. Daar gaat mijn Indiana Jones gevoel.
Als ik even later met mijn neus boven een vitrine hang met lieftallige armbandjes, schrik ik op van een stem. ‘Que puis-je faire pour tous?’ De eigenaresse zit diep verscholen tussen haar spulletjes en kijkt me vriendelijk aan. Ik stamel in mijn hulpeloze Frans dat ik graag een armbandje wil passen. Ze komt moeizaam overeind en frommelt met een sleuteltje aan de vitrine.
‘Thies ies a bjoetiful one’, zegt ze, terwijl ze me het sieraad geeft. Ik vraag haar hoelang ze dit winkeltje al heeft. Het blijkt dat veel van de stalletjes familiebezit zijn. Die van haar is door haar vader opgezet, net na de Tweede Wereldoorlog. ‘Thies is ‘iem’, zegt ze trots en wijst naar een foto van een streng kijkende meneer met snor. ‘He looks very ehm… nice’, mompel ik onbeholpen.
Dat ik alleen met een armbandje de markt verlaat, mag gerust een wonder heten. Het is dat ik met de trein terug naar Amsterdam moet, want anders had ik absoluut een kleine camion nodig gehad.
Een vader loopt met zijn studentendochter keurend langs een prachtige lange teakhouten tafel met knoesten en verweerde poten. Ze knikken naar elkaar. Na wat handjeklap met de verkoper zie ik dat vader de man 20 euro geeft. Stikjaloers stap ik weer in de metro. Met een opgelucht bankpasje en een belevenis rijker.
Ronddwalen, dolen, snuffelen en kijken: alles lijkt de moeite waard te zijn van een blik, aai of klik van de camera.
Ik tuur minutenlang naar de kraampjes. Zo veel details die je nooit kunt vastleggen op een foto. En ik blijf me maar afvragen wat de geschiedenis is van het rode rokje.
Ik zie deze kleedpop al helemaal in mijn slaapkamer staan. Dan zie ik mezelf worstelen in de metro met de pop onder mijn arm. ‘Excuses-moi, excuses-moi’. Toink. Beng. Pop tussen de deuren van de metro. Hmm. Niet zo handig. Merde.
De rode stoelen, de groene vazen… het is een praktisch kant en klaar plaatje voor de VT Wonen. Vind ik dan.
Twee muren vol met bakjes waarin van alles te vinden is. Speldjes, broches, poppetjes, kraaltjes, frutsels. De ekster in mij wordt er gans orgastisch van.
Alsof je in een Marokkaanse Souk dwaalt. Rechts achter: Chez Louisiette. Ze heeft de Volkskrant gehaald.
En om nog maar even mijn punt te illustreren van de Parijse verheven kunst der etaleren: een simpel groentewinkeltje in een drukke straat.