‘Hier zit een blog in!’ Het zal de running gag worden, komende dagen. We zijn met z’n vijven onderweg naar de Web Summit in Lissabon. Met de trein. Dat eerste zorgt voor een welgemeend: ‘Oh, wat leuk!’, dat tweede voor een bezorgd: ‘Zijn jullie gek geworden?’ Maar met twee vlieg-angstigen, moet je inventief zijn.
De trein dus. Omdat ik als enige uit Amsterdam reis, is de route voor mij: Amsterdam-Parijs-Irún-Lissabon. Klinkt als te doen. Het eerste stukje gaat dan ook als een zonnetje. Keurig op tijd rol ik Gare du Nord in. Ik word uitbundig onthaald door mijn reisgenoten, die vanuit Aken zijn gereisd.
Snel duiken we de metro in, want we hebben ijzingwekkend weinig overstaptijd. Met zware koffers en haast zijn de Parijse metro’s een crime, want om elke hoek wacht je een trap. Die Fransen zijn niet voor niets zo slank. Als we aankomen op Gare du Montparnasse raken we licht in paniek, want we hebben nog twee minuten en geen idee op welk perron we moeten zijn.
We zien de trein nog net wegrijden.
Beteuterd kijken we elkaar aan. Daar gaat onze aansluiting op de nachttrein naar Lissabon. De teleurstelling duurt hooguit een seconde. We besluiten een nachtje in Parijs te blijven, we zijn er nu toch, zo erg is het nou ook weer niet en jongens, waar zullen we eens gaan eten vanavond? Ik hou zo van lenige denkers.
De volgende dag staan we keurig en ruim op tijd in de stationshal. Als de trein met ons erin, vertrekt zakken de schouders. We zijn weer en route. Lissabon, here we come!
De intercom kraakt.
Excuses… Désolé… Retardement…
De trein vanuit Parijs sluit redelijk naadloos aan op de nachttrein naar Lissabon. Hij vertrekt zelfs aan de overkant van het station. Zelfs met de NS als referentiekader, verwacht je dan dat die treinen op elkaar wachten.
Dat is niet het geval. Ik doe in mijn beste Frans een spelletje handen en voeten met de conducteur, waarbij mijn Home Alone gezichtsuitdrukking de doorslag geeft. Hij gaat bellen, belooft hij.
Als de trein tien minuten te laat Irún binnenkomt, worden we als schapen naar het andere perron gedreven. ‘Welke wagon moeten we hebben?!’ schreeuwt D. ‘Maakt niet uit! Spring er gewoon in!’, krijst J. terug.
Met de hartslag van stampertje hangen we even later opgelucht in het smalle gangetje.
Ik ben bijna ontroerd als ik mijn coupé zie, met de aandoenlijke groene ruitjesstof op de stoelen. Zesentwintig jaar geleden (ik schrijf het uit, dan lijkt het niet zoveel) nam ik dezelfde trein naar Salamanca en er is niks veranderd.
Oh wacht.
De vloer is vies, de gordijntjes hangen op half zeven en de rafels hangen onder de stoel. Er is inderdaad niks veranderd in al die jaren. Ik ben blij dat ik uit voorzienigheid een laken en hoeslaken heb meegenomen. Wie weet wat voor beestjes zich hebben verzameld in al die tijd.
Dan maar naar het restaurant. Dat blijkt er niet te zijn. De Portugese conducteur kijkt omhoog en ziet vijf geschokte gezichten. Hij mist een paar tanden en heeft een bril met jampotglazen op. Mijn brein, nooit verlegen om enig drama, zet de begintune van Twin Peaks in. Er is wel een bar, zegt hij, met ‘bwief’. We hopen dat hij biefstuk bedoelt.
De bar bestaat uit glimmend staal en verschoten plastic. Erachter staat een man met een melancholische uitdrukking en een schort om.
‘Do you have beef?’
‘Yes. I have meat and I have fish.’
Dit gaat goedkomen.
‘Great! Just five plates with meat, please!’
‘I only have two meat.’
De barman anticipeert met de bewegingen van een ervaren danser op de schokken van de trein. Wij houden ons met witte knokkels vast aan de bar en wisselen een angstige blik uit als ons maal in de magnetron wordt geschoven. Ik heb de vis besteld en analyseer mijn bord. Door de hoeveelheid olie glijdt het er bijna vanaf. De vis ziet eruit als gebakken spons. Zelfs de worteltjes lijken de droevige stemming van de barman te hebben overgenomen.
Ik pas. Dan maar met een lege maag het bed in. Reisgenoot P. besluit tegen beter weten in zijn bord leeg te eten en moet het later die nacht bezuren.
Uitgeput kruip ik zorgvuldig mijn laken in, om na een paar uur het gevecht op te geven. Het is alsof je probeert te slapen in een wasmachine. Ik maak een mentale notitie: drie uurtjes met samengeknepen billen in een vliegtuig wint het met grandioze overmacht van deze nachtmerrie. Laat ik dat nooit meer vergeten.
Om half acht ’s morgens staan we verdwaasd op het Oriente station van Lissabon. De zon speelt een prachtig spel met de grote bogen over het perron. Een fris briesje blaast het stof van ons af. ‘Man… Ik heb het gevoel alsof ik een test heb overwonnen’, grijnst M. opgelucht.
Een treinreis van 2300 kilometer smeedt een onverwoestbaar team.
Daar zit een blog in.