Net als in de film,

ik wil het. In ruim anderhalf uur van ogenschijnlijk gelukkig tot het moment van crisis, dan hop, naar verdriet en misère, om in het laatste half uur als een sterke feniks te verrijzen en door te stomen naar het happy end. Applaus, aftiteling. Ik wil het.

Kon het echte leven af en toe maar geconsolideerd worden tot zo’n hapklaar brokje. Dat zou het een stuk overzichtelijker maken. Nee, in plaats daarvan dansen we een stapje naar voren en twee stapjes terug en staan we de helft van de tijd glazig voor ons uit te kijken met een overweldigend gevoel van ‘is dit alles?’

Het zorgt ervoor dat je gesprekken krijgt als: ‘stel je voor hè, dat je met alles wat je nu weet, het lichaam van een twintigjarige had.’ Vraag dit aan een willekeurig iemand en ik garandeer je de volgende scene: er volgt een diepe zucht, de ogen gaan op licht melancholisch en in een paar seconden speelt zich een gelukzalige remake af in het hoofd van de ander. Dat lukt dan weer wel in no-time.

De afgelopen maanden danste ik de cha-cha-cha. Ik ging naar voren, ik ging weer terug, vloog uit de bocht en trok de dekens over mijn hoofd. Maar ik ontdekte dit: sequels suck, schrijf een nieuw script. De hemel komt niet naar beneden als je je angst tegemoet treedt. Huilen mag. Boos worden ook. Je overleeft het.

Okay, het is niet zo romantisch of heroïsch als in de film. Er is doorgelopen make-up, er zijn snottebellen, onafgemaakte zinnen, onhandige beslissingen, rare personages en onlogische plotwendingen.

Maar ik ben weer thuis. De zon schijnt op mijn gezicht, de muziek zwelt aan en u, beste kijker, u weet: deze vrouw is happy.

The end.

* sorry voor de spoiler *