‘Uiteindelijk is niemand verantwoordelijk voor jouw geluk, kind. Dat is je eigen pakkie an.’ Ik hoor het mijn oma nog zeggen. Dan knikte ik braaf. Ja, natuurlijk. Klopt. Helemaal gelijk. We zaten bij haar aan de keukentafel. En ook al keek ze me vorsend aan, haar woorden gingen het ene oor in en het andere oor weer uit.
Mijn eigen geluk heb ik lang uitbesteed. Eigenlijk leurde ik een beetje met mijn hart rond, zoals een slechte verkoper dat doet. Joehoe, iemand interesse? Ik gaf het simpelweg uit handen, zonder er wat voor terug te verwachten.
Waarom deed ik dat? Misschien omdat alles van waarde weerloos is. En ik wilde niet weerloos zijn. Dus was ik het ook niet waard.
Totdat mijn hart ineens haar stem vond en ik mezelf hoorde zeggen: ik verdien beter dan dit. Ik verdien meer. En nóg gaf ik er geen gehoor aan. Nóg modderde ik door. Alleen, ondertussen tegen beter weten in.
Dat was verwarrend. Want het is makkelijker om niet te weten dat je stom bezig bent. Het is pijnlijk als het heldere licht ineens schijnt op zaken die je ook voor jezelf verborgen hield. Ignorance is bliss.
Ik moest ervoor op mijn persoonlijke Marianentrog stuiteren. Daar durfde ik pas echt naar mezelf te kijken. Het was daar dat ik mijn eigen geluk eindelijk op waarde wist te schatten.
‘Laat me je alsjeblieft helpen’, fluisterde ik zachtjes in de spiegel, terwijl ik mezelf voor gek verklaarde. ‘Je bent geweldig’, zei ik al iets harder. ‘Je verdient het om geliefd te zijn.’ Ik moest keihard lachen om mezelf. Kijk mij nou. Ja, kijk nou.
Mijn gekwetste hart leefde langzaam weer op. En daar had ik niemand anders voor nodig, behalve mijzelf.
Oma had gelijk. Natuurlijk.
Had ik kunnen weten.
Sing it, George.