Stel je een wereld voor waarin de markt niet bestaat. Ik bedoel de markt op donderdag of zaterdag, waar je groenten koopt, een bos bloemen of een stukje boerenkaas. Welnu, als je je ooit afvraagt waarom Amerikanen als een dolle foto’s maken van de bloemetjesmarkt in Amsterdam, ik weet het antwoord. Ze kennen het concept ‘markt’ niet.
In San Francisco organiseren ze daarom speciale excursies, onder de bezielende leiding van een diëtiste, naar zogenaamde ‘farmer markets’. Wat hier heel normaal is, vinden ze overzee heel bijzonder. ‘Wow, look at that honey, fresh vegetables!’ Dat is eigenlijk even triest als grappig.
Toch is het niet zo raar te denken dat het hier ook nog eens zo ver komt. We eten steeds meer uit potjes, pakjes en blikken. En dat moet iedereen natuurlijk voor zich weten. Ik heb jarenlang meer uit gemak gegeten dan met smaak. Als je hard werkt en pas rond zeven uur van je werk vertrekt, is de route naar de Chinees ingesleten. ‘Kip met satésaus ja? Witte rijst? En weer kroepoek bij?’
Het is dus even omschakelen naar een eetstijl die dichterbij de natuur staat dan de gemiddelde portie babi-pangang. Ik doe langer over mijn boodschappen – niet omdat ik zelf een koe omleg, maar omdat ik echt even moet zoeken naar vers voer.
De vraag ‘wat zal ik eten vandaag?’ is niet meer zo eenvoudig te beantwoorden als je niet naar de stoom-, magnetron-, en er-hoeft-alleen-nog-water-bij-maaltijden kijkt. In bijna alles wat voorverpakt, voorgekookt of voorbereid is, zitten kunstmatige hulpstoffen. Dat is ook logisch, want het moet allemaal goed bewaard blijven.
Maar ik ga dapper van fastfood naar slowfood. En nee, dat is geen probleem, dat is een – zeg het met mij – uitdaging.
Ik dwaal daarom rond bij de groenten in de supermarkt en mijn oog valt op de groene asperges. Lekker. Geen idee wat ik ermee ga doen, maar lekker. Ik pak ook nog een zak biologische aardappels en bosuitjes. En een blikje maïs. Om die nou ook nog zelf te koken, gaat me te ver. Je moet niet overdrijven.
Thuis leg ik alles neer op het aanrecht en kijk tevreden naar mijn boodschappen. Wat schaft de pot?
Zelfgemaakte patat: twee aardappels met schil en al in reepjes snijden, even koken en dan op de ovenbakplaat leggen. Scheutje olijfolie eroverheen, wat zout en kruiden. Klaar.
Maïskoekjes: prak de maïs een beetje, meng het met een eitje en een scheutje melk. Peper en zout erbij en de gesneden bosuitjes. Met een lepel in de koekenpan scheppen en met de tong uit de mond proberen om er een mooi ronde vorm van te maken. Als het jou lukt, zie ik graag een foto!
Groene asperges. Die zijn makkelijk. Even in de pan met kokend water en hoppa, op je bord.
En zo eet ik een maaltijd die mijn keuken eruit laat zien als een slagveld, maar écht smaakt. En oh ja, zonder vlees. Elke dag vlees happen, hoeft voor mij niet zo nodig. Maar dat is weer een ander verhaal.
Boontjes en prut… hmm, dan toch maar even in de keuken staan.
Goed stuk! Je zet me weer aan het denken. Die maiskoekjes klinken trouwens erg lekker 🙂
het dillemma zit hem in de tijd die je voor je eten uittrekt. Snel is per definitie ongezond, omdat je de tijd niet neemt om groenten te wassen, koken (of bakken) etc. Alles wat je in de magentron gooit is voorgekookt en zit vaak vol met slechte additieven. Ik vind het dus heel goed dat je deze uitdaging aangaat. Hou ons op de hoogte. Zeker als je nieuwe recepten bedenkt! die maiskoekjes kende ik namelijk nog niet.