‘De enige mislukking die ik kan bedenken, is dat ik eigenlijk nog nooit een mislukking heb meegemaakt.’ Hij kijkt me met grote blauwe ogen aan. ‘Waarom vind je dat een mislukking?’, vraag ik terwijl ik het antwoord al weet. ‘Omdat ik sowieso nooit risico’s neem’, zegt hij met een lichte zucht.
Ik geef een presentatie aan internationale studenten die in Nederland (af)studeren. Het gaat over pitchen, een onderwerp waarover ik normaal gesproken praat met thirtysomething sociale ondernemers, fondsenwervers of verveelde marketeers. Daarom heb ik mijn verhaal uitgebreid met een stuk wat vóór het pitchen komt: weten wat je wilt. Ik ging maar even uit van mijn eigen 20-jarige ik, die als een losgeslagen schip met groot enthousiasme van de ene ijsberg naar de andere denderde.
Dit in tegenstelling tot de groep keurig geklede, beleefd luisterende jongelingen in het Utrechtse Centraal Museum.
Het was me al eerder opgevallen: deze young ones durven haast geen fouten meer te maken. Het leven is één rechte lijn naar studie, carrière, beetje instaproof reizen, liefde vinden, trouwen (optioneel), kinderen krijgen, hop pensioen, en oh damn, the end. Er lijkt weinig ruimte te zijn voor andere keuzes, onbekende wegen, jammerlijk mooie mislukkingen of simpelweg het volgen van het hart, hoe onberekenbaar en idioot het ook is.
Ik voel me net Yoda, of minstens zo oud in ieder geval, als ik mijn stem door de microfoon hoor: ‘Falen is een vaardigheid die je moet oefenen. Want als je een paar keer flink onderuit gaat en weer opstaat, durf je makkelijker nieuwe dingen aan te gaan. Omdat je weet dat het toch wel goed komt.’ Ik kan me niet voorstellen dat ze deze open deur nog niet eerder hebben gehoord, maar het is doodstil in de zaal op het driftige gekras in hun notitieblokjes na.
In de pauze voel ik een bescheiden tikje op mijn schouder. Ze is tenger, Frans, heeft een grote bril op en golvende lange lokken waarover tegenwoordig alle twintigers lijken te beschikken (wat is dat trouwens: is het water anders, de shampoo beter? Ik moet dat nog eens uitzoeken).
‘Mag ik je wat vertellen?’, vraagt ze. Natuurlijk mag dat. ‘Wat je zei over falen en al doende je passie ontdekken, zette me aan het denken. Ik zit in mijn derde jaar business management, maar ik vind het helemaal niet leuk.’ Achter de hippe bril doemt ineens een hulpeloze blik op. ‘Tijdens die oefening waarin we moesten vertellen aan elkaar wat je nou echt leuk vindt, had ik het alleen maar over kunst en dieren en… en… nou weet ik het allemaal niet meer… Straks ben ik veertig en heb ik alleen maar achter een bureau gezeten, stomme rapporten schrijvend.’
Ai.
Het was niet mijn bedoeling om een existentiële crisis teweeg te brengen bij deze brave studenten. Lekker bezig Lokker.
Ik weersta de neiging om een arm om haar heen te slaan en zeg: ‘Verwarring over wat je wilt is heel normaal joh. En je hebt nog zoveel tijd om te ontdekken wat dat dan is. Dus als je kunst leuk vindt, kijk dan eens of je stage kan lopen bij een museum, of misschien ken je iemand met een culturele of kunstzinnige achtergrond met wie je een kop koffie kunt gaan drinken. Oh, en wat ook kan: vrijwilliger worden bij het dierenasiel.’
Er verschijnt een klein rimpeltje in haar voorhoofd. ‘Ja. Ja… dat… daar heb ik eigenlijk nog nooit aan gedacht.’ En dan komt ineens de zon door. ‘Een vriend van mijn vader is curator in een museum!’ ‘Nou, tadaa’, zeg ik. ‘Op ontdekking!’
Of zoals Vyvyan het ooit zo eloquent zei: ‘This calls for a delicate blend of psychology and extreme violence.’