Ik ben van nature optimistisch. Type: het glas is half vol. Zo slenter ik al ruim veertig jaar door het leven, met de neus in de wind en het motto ‘Alles-Komt-Goed’ onder mijn arm. Totdat ik een week of wat geleden ineens wakker werd met pijn op mijn borst.
Het was een raar soort pijn. Ik kon precies voelen waar het zat en het kneep mijn keel dicht. Mijn hart klonk als een beatbox on speed in mijn oren en ik wist zeker, ik was ervan overtuigd, dat ik een hartaanval had.
Wacht even.
Ik kom uit een familie met een lange historie van hart- en vaatziekten, dus ik somde het lijstje op.
– Straalt de pijn uit naar mijn armen? Nee.
– Heb ik het gevoel alsof er een olifant op mijn borst zit? Nee. Wel alsof ‘ie met zijn slurf mijn keel dichtknijpt.
– Ben ik misselijk? Nee.
Dan heb ik waarschijnlijk geen hartaanval. Maar misschien is het kanker.
En zo lag ik de hele nacht te piekeren en te woelen. Tot overmaat van ramp besloot ik dr. Google te raadplegen die mijn doodvonnis onmiddellijk ondertekende en er nog een hele trits enge ziektes tegenaan gooide.
De volgende ochtend was ik mijn mojo kwijt.
Ik weet niet wat ik enger vond. Dat ik zeker wist dat ik een levensbedreigende ziekte onder de leden had, of dat ik die gedachte niet meer kon relativeren. Was ik normaal in staat om zelfs in de meeste donkere momenten van mijn leven toch nog wel ergens een lichtpuntje te zien – of in ieder geval te vertrouwen op betere tijden – nu voelde ik me zonder reden verdrietig, machteloos en somber. Met enige afschuw keek ik naar mijzelf.
‘Laten we voor de zekerheid maar even een bloedonderzoekje doen’, zei de huisarts, die mijn relaas, gelardeerd met licht dramatische metaforen, onbeweeglijk aanhoorde. Ik knikte en dacht na over welke muziek toepasselijk zou zijn op mijn begrafenis.
Een week lang liep ik met mijn droeve ziel onder mijn arm. Ik durfde de vakantie niet te plannen. Ik kon niet genieten van het mooie weer. Ik had geen zin om te dansen of mee te zingen met muziek. En mijn hoofd, normaal gesproken een plek waar altijd wel wat te lachen valt, zat nu vol met nare, duistere en ongelukkige gedachten.
Zou dit nou een depressie zijn? En zo ja, waarom had ik daar in godsnaam last van? Had ik een tijd geleden een vloek over mijzelf afgeroepen toen ik beweerde dat ik mij niet kon voorstellen ooit depressief te zijn? Was ik te arrogant geweest, misschien zelfs een beetje zelfingenomen, toen ik dit vol overtuiging riep?
‘Alles is in orde hoor’, zegt de huisarts terwijl ze over haar bril naar haar scherm tuurt. ‘Ik vermoed dat je een paniekaanval hebt gehad. Heb je een hoop stress gehad, afgelopen tijd?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Ach ja. Nou ja. Het was wel een heftig jaartje ja…’, mompel ik. ‘Maar alles is nu juist weer een stuk rustiger en het gaat eigenlijk heel goed’.
‘Tja, dan komt het eruit hè.’
Terwijl ze iets intikt op haar computer, voel ik een straaltje zonlicht op mijn gezicht schijnen, precies in mijn oog. Een traan valt op mijn wang. En net als in het sprookje van Hans Andersen voel ik de duistere gedachten verdwijnen.
Thuis zet ik koffie, met een dikke laag melkschuim, en zet ik de radio aan. Bob Marley zingt. Voor het eerst in dagen voel ik een echte, onvervalste, glimlach op mijn gezicht.
Mijn mojo is weer terug. Maar wel een stuk nederiger dan voorheen.
Ach….gelukkig ben je weer jezelf! Wel een beetje aan vakantie toe denk ik 😉
Haha, dat zeker Monique… dat zeker ;-))
Ik heb nog een hart over. Dat doe ik graag onder jouw riem. Jij bent zo’n mooi mens.