Afgelopen dagen luister ik, samen met nog dertig anderen, naar de wijze lessen van sofen en logen (mijn verzamelnaam voor elke beroepsgroep die daarop eindigt). Op de eerste dag vertelt een van de docenten dat het soms makkelijker is om open te zijn tegen een vreemde. Je hebt immers niets te verliezen: diegene is voor nu even je luisterend oor en verdwijnt daarna weer uit je leven. De moderne versie van de biechtstoel.
Het klopt. Op de derde en laatste dag kom ik tot de ontdekking dat ik een paar van deze mensen heb toevertrouwd wat mijn diepste verlangens zijn, mijn wensen, mijn hilarische mislukkingen, mijn voornemens en grootste twijfels. Ik hoef niet na te denken of ik ze daarmee kwets, verbaas of laat schrikken. Zonder het filter van voorzichtigheid, borrelt er in mij van alles naar boven waar ik zelf niet eens weet van had.
Zo’n vreemd luisterend oor is louterend voor de ziel. En ik begrijp ineens mijn moeder, die altijd met een big smile uit de trein stapt als ze naar mij toekomt en toetert: ‘Ik heb toch zúlke mooie gesprekken gehad daarnet!’, waarna ze enthousiast vertelt over een arme student uit Brabant die blij is dat hij weer naar zijn kamer gaat in de grote stad, of een architect die eigenlijk hondentrainer wil zijn. Mijn moeder is een reizende biechtstoel.
Als ik in de trein zit, kijk ik op mijn telefoon. Als ik op straat loop, ben ik vaak aan het bellen. Als ik koffie drink in een café, lees ik de krant. Als iemand mij iets vraagt, ben ik vaak geïrriteerd: waarom stoor je mij, in mijn persoonlijke bubbel?
Misschien moet ik eens wat vaker opkijken. Er is een wereld van mooie verhalen te ontdekken die ik te vaak aan mij voorbij laat gaan. Misschien moet ik mijn naasten af en toe beschouwen als vreemden. Horen zij die diepste verlangens ook eens. En ik die van hen.
Lijkt mij een prima voornemen. Op naar een jaar vol vreemde oren!