De zon strijkt haar licht door de bonte bomen en maakt een filmdecor van elke straathoek. Ik laat me meevoeren door de gestage stroom fietsers van West naar Zuid.
Als ik mijn buurt uit ben, zie ik een jong stelletje. Ze zijn halverwege de twintig, kuikens nog. Ze doen alsof ze het hele leven begrijpen, wat ik begrijp, want er is niks zo ongrijpbaar als snappen hoe je leven moet. Dus slenteren ze nonchalant voorbij, zij een knot en hij een baard, hand in hand, naar de hipste tent van het moment.
Dichterbij het Museumplein slinger ik om toeristen en dagjesmensen heen. Want zij kijken omhoog en zien het goud glinsteren in de herfstzon. De hele wereld verzamelt zich op het groene gras en laaft zich aan het vooruitzicht van grote meesters, klauterend op de letters van Amsterdam, herinneringen om vast te leggen. Ze springen opzij voor nijdige fietsers, en lachen geschrokken naar hun metgezel: weer een mooi verhaal voor thuis.
Tik-tak-tik-tak doen haar hakken in Zuid, terwijl ze geïrriteerd achterom kijkt. Ze trekt de mantel, duur, dat zie je zo, nog wat dichter om zich heen. Haar man zet een aandoenlijk holletje in. Hij heeft grijs gesoigneerd haar, dat mee wuift met zijn tred. Samen zien ze eruit als geslaagd, gelouterd en geleefd. Ze pakt zijn hand en haar rood gestifte mond vormt een gehaast kom nou.
De stad ademt uit en de herfstbladeren dansen mee. Voor mij fietst een nog jong meisje. Haar figuur ongevormd door de jaren en interpretaties. Ze heeft rood, vlammend haar, een prachtig contrast met haar blauwe jas. Een flamingo in een zee van grijze duiven. Haar blozende wangen zijn onschuldig, haar blik is geconcentreerd op de toekomst.
Voorwaarts gaan we daarom, langs verhalen, herinneringen, momenten en dingen. Maar nu rem ik af. Ik ben er. En terwijl de zon achter de gevels zakt, sluit ik de deur zachtjes achter me. Op een zaterdagmiddag.